12-02-2020
Het wielerjargon

Nergens wordt de taal meer gekruid dan in het wielerjargon. Onze taalkundige wielerparels mogen gerust omschreven worden als pure poëzie. De Cofidis Supporters Academy zet er een paar voor je in de rij.

Aan de boom schudden: hard doorrijden om tegenstanders in de kopgroep te lossen, demarreren

Aan het elastiek hangen: achter in een groep op het punt staan gelost te worden.

Wieltjeszuiger: renner die steeds achter een ander rijdt en de koppositie nooit overneemt

De bus, de grupetto: groep renners die niet mee kan in de bergetappes en gezamenlijk in een rustiger tempo naar de finish fietst.

De deur dichtdoen: in de sprint van de eigen lijn afwijken om de tegenstander de pas af te snijden.

De koers hard maken: groepsgewijs een hoog tempo rijden om ontsnappingspogingen in de kiem te smoren

De man met de hamer tegenkomen: plotseling uitgeput geraken

Door de wind boren: het peloton proberen voor te blijven ondanks de wind pal op kop.

Een ander het snot voor de ogen rijden: de tegenstander afpeigeren om hem te kunnen lossen.

Een jasje uitdoen: een stuk uit de reserves putten.

Een koffiemolentje draaien: met een zeer kleine versnelling rijden.

Een wapper krijgen: een hongerklop krijgen.

Een danseuse: recht op de trappers bergop rijden met zwaaiende bewegingen.

Geparkeerd staan: nauwelijks nog bergop kunnen fietsen zodat men bijna stilstaat.

Grinta: hardnekkigheid, verbetenheid.

Het gat dichtrijden: aansluiting krijgen met een voorligger.

Hij zit te harken met zijn hol ope : hij zwoegt op zijn fiets

In de boter trappen: erg soepel fietsen.

Op de grote molen: met een groot verzet fietsen

Op souplesse rijden: de trappers efficient laten ronddraaien.

Pap in de benen hebben: in slechte vorm verkeren.

Surplacen: balancerend stilstaan op de fiets om zo een tegenstander de leiding op te dringen.

Viezerikje: deel van een beklimming die je dwingt in het rood te gaan.

Wegkletsen: demarreren.

Ze staan stil: die groep heeft een relatief laag tempo

Zwemmen: tussen twee groepen in fietsen zonder dat de eerste groep wordt ingehaald

Er af gepierd worden: gelost worden, het tempo niet meer kunnen volgen.

Er een snok aan geven: extra hard gaan rijden.

Een gat laten vallen: een ploegmaat weg laten rijden en zorgen dat er niemand op dat moment meekan.

Geparkeerd staan: zo goed als stil staan.

In een zetel zitten: in de meest ideale positie rijden als de sprint begint.

Linkeballen: het tactisch zo uitspelen zodat je niet te veel kopwerk doet.

Pannenkoek: een slechte renner.

Een treintje: een groep wielrenners die dicht achter elkaar rijden.